Z.

oktober 19, 2008 at 11:41 pm (Uncategorized)

Dorp in Vlaanderen

Geboren uit zonde ben ik niet bepaald katholiek opgevoed – dank je wel lieve ouders – maar niettemin nog diep genoeg geworteld in de katholieke gemeenschap om ongemakkelijk te worden bij het obligate halfjaarlijkse kerkbezoek. Het feit dat ik ben opgegroeid in het katholiekste dorp van Vlaanderen rechtvaardigt me in mijn ergernis jegens de kerk, al zullen velen beargumenteren dat kritiek op de kerk geen enkele rechtvaardiging behoeft. Laten we zeggen dat ik ooit geneigd tot bidden was – twaalf jaar geleden gaf ik god een laatste kans, het werkte niet en daar ging mijn geloof – en dat ik als kind dacht dat mijn moeder naar de hel zou gaan omdat ze niet in god geloofde, en dat we elkaar dan nooit meer zouden zien, en hoe erg ik dat vond. Mijn lieve moeder zelf wachtte geduldig tot ik verstandig werd. Laten we dus stellen dat ik nog voldoende gedoemd tot katholicisme was om me er vanaf te keren. Dat in tegenstelling tot jullie, die opgegroeid zijn in een multiculturele stad die tenminste al van diversiteit gehoord heeft, al betekent dat niet dat ze exact weet waar de klepel hangt.

De enige diversiteit die wij in de lagere school kenden was dat één rebelse klasgenoot het mysterieuze ‘zedenleer’ volgde terwijl wij in de catecheseles zaten. Wat die zedenleer inhield hadden wij het raden naar. We hadden alleen een vermoeden dat het iets vies was. Intussen lazen wij teksten over Jezus en leerden wij het Onze Vader, terwijl de sigaren paffende ‘Meester Catechese’ – sigaren mochten toen nog in de klas – achterover leunde, met zijn voeten op het bureau. Onderwijl met een bic het oorsmeer uit zijn oor peuterend, riep hij nu en dan de naam van een willekeurige klasgenoot die vervolgens het volgende half uur moest voorlezen over Jezus. Protest werd niet gehoord, en zelfs tekeningen maken over Jezus mochten wij niet.

Alle kindjes in mijn klas deden hun plechtige communie – als ik me goed herinner zelfs de verstoteling die zedenleer volgde. En vergeten we ook niet de wekelijkse zanglessen van mijnheer pastoor himself – menière de paster*. Ook voor de naschoolse muzieklessen was onze zielenherder verantwoordelijk. Had ik al gezegd dat ik in de gemeenteschool zat, niet in de katholieke vrije basisschool – inclusief nonnetjes – iets verderop in de straat?

Zo is immers de aard van het dorp dat enkele maanden geleden de kranten haalde als laatste katholieke bastion in Vlaanderen.

De kinderlokkers van de katholieke kerk

Dat ik daar ben opgegroeid, dat mijn jeugd zich daar heeft afgespeeld, brengt met zich mee dat ik tot op vandaag niet kan ontsnappen aan een eucharistieviering op halfjaarlijkse basis. Ik kan niet ontkennen dat ik er een vreemdsoortig plezier in schep om de christelijke moraal te ogenrollen tot ik de pastoor en de organist in één oogopslag waarneem. Om niet ten slachtoffer te vallen aan een roeping probeer ik niet te aandachtig naar mijnheer pastoor te luisteren tijdens de mis. Ik vestig mijn aandacht op alle andere prikkels die het kerkbezoek te bieden heeft. Helaas is er nooit veel nieuws onder de zon in het conservatieve huis van god; dat is er zelfs verboden. De kerk zit als vanouds vol met oude vrouwtjes bijna bezwijkend van godsvrucht; en hier en daar een jonge bruid die haar kersverse echtgenoot aanport omdat die nalaat mee te zingen met het ‘geloofd zij god’ (of iets in dien aard, in elk geval iets met te veel g’s voor een viering in West-Vlaanderen). Wanneer mijnheer pastoor het brood breekt, springt iedereen gezwind recht en begint elkaar te verdringen om toch maar als eerste bij het lichaam van christus te zijn, alsof het vechten is voor de laatste restjes. Ik weet niet zeker of dat voor of na het ‘geef elkaar een teken van vrede’-moment is, waarop de eucharistieviering van de weeromstuit interactief wordt en iedereen zich enthousiast omdraait om elkaar de hand te schudden. Onhygiënisch vind ik, je weet nooit waar die katholieken hun handen steken, dus ren ik na de mis altijd zo snel ik kan naar water en zeep.

Naast me zit een oude vrouw een boek te lezen. Oneerbiedig tegenover god, lijkt me, vooral omdat haar gevorderde leeftijd doet vermoeden dat ze uit overtuiging naar de kerk komt, en niet uit – ik zeg maar wat – sociale verplichting. Wanneer ze haar boek sluit, kan ik de titel lezen: ‘Een ongewoon gesprek met god’. De eerste gedachte die in mij opkomt is: ah, die komt om haar boek te laten signeren natuurlijk. Het is erg flauw, maar ik heb nooit beweerd dat een kerk een inspirerende omgeving is.

Er is echter iets nieuws. Ook de kerk doet nu aan doelgroepenwerking. Ze richten zich niet zozeer op allochtonen – die zijn toch al niet dik gezaaid in een polderdorp – maar op kinderen en jongeren. Ook de kerk probeert jonge, onbedorven zielen te werven; ze zou wel erg stom zijn om dat niet te doen.Mijnheer de onderpastoor –in ons dorp ook wel een soort van dorpsgek gekleed in kamerjas – komt met een zak snoepjes rond bij de kindjes die nog niet naar de communie mogen gaan. Van de kinderlokkers van de katholieke kerk kijkt niemand nog op, maar volgens mij en mijn lange geschiedenis van kerkgang zijn de snoepjes een recente evolutie. In een folder over ‘god op internet’ lees ik voorts volgende aan de ouders gerichte passage:

“Als God aanwezig is in de vertrouwde media (kranten, radio, televisie), is Hij beslist ook aanwezig op het internet. En toch maakt u zich soms zorgen over dat favoriete medium van uw kinderen en kleinkinderen. Het klopt dat jongeren er vaak urenlang in volle vrijheid op surfen. U hebt moeite hen te volgen… Nochtans is het web een buitengewone ontmoetingsplaats, waar ze zelfs kunnen kennismaken met Jezus en zijn boodschap.”

Ouders, vrees niet wanneer uw kinderen met vreemde mannen chatten. It might just as well be god.

* De eerlijkheid gebiedt me toe te geven dat de keuze van liedjes niet erg katholiek was. De meezingers van de basisschool situeerden zich eerder in het Oostendse vissersmilieu.

Permalink Geef een reactie